Het regelen van het drijfvermogen lagedieren. Niet altijd is een dier door zijn kalk skelet aan één plaats gebonden of in zijn bewegingen belemmerd. De beweeglijkste weekdieren zoals de inktvissen die hun mantel holte en sipho als een soort straal aan drijving gebruiken. Hebben geen (octopus) of een gereduceerde schelp.
Drijfvermogen lagedieren
Veel inktvissen hebben deze tot drijforgaan om gebouwd door gas in de kamers op te slaan. De Nautilus heeft bijvoorbeeld een zware te in kamers verdeelde schelp die in een vlakke spiraal gewonden is. Aan de buitenkant is deze bruin met crèmekleurige strepen maar van binnen is hij met parelmoer bekleed. De schelp wordt door middel van gebogen. En ook tussen schotten in kamers verdeeld. En ook is het eigenlijke dier leeft in de laatste buitenste kamer van het dier. Hij lijkt op een octopus maar heeft veel meer armen (80-90) en ook een schild om de schelp af te sluiten.
Drijfvermogen lagedieren als kamers
Tijdens de groei worden voort durend nieuwe kamers bij gebouwd. En ook een volwassen Nautilus heeft ongeveer dertig compartimenten. Oorspronkelijk is elke kamer met vloeistof gevuld. Maar als het dier de afscheiding tussen de nieuwe kamer en de rest van de schelp versterkt, pompt hij wat vloeistof naar buiten en ontstaat er een gas bel. Een nautilus groeit erg snel en heeft ook maar een jaar nodig om volwassen te worden.
Diverse kamers
De kamers staan door een buis van levend weefsel de sipho met elkaar in verbinding. Op de plaats waar deze door de septen als gevolg van tussen schotten loopt bevindt zich steeds een klein. Naar binnen wijzend tuitje. En dat bij een lege schelp duidelijk te zien is. De opgehoopte gassen zijn hoofd zakelijk stik stof maar ook argon en ook de gasdruk bedraagt 0,9 atmosfeer. Het soortelijk gewicht van de zware beschermende schelp wordt hier door lichter word. Waar door het drijfvermogen lagedieren groter wordt. De Nautilus leeft in de Grote Oceaan op diepten van meer dan 200 meter. Waar de druk van het zee water enorm groot is.
De drijfvermogen door vloeistof
En even eens de dikke schelp. Die voor komt dat hij door deze grote druk in een samen geperst in het water. Hij kan zich echter omhoog of om laag begeven als hij zijn drijfvermogen lagedieren verandert door vloei stof in of uit de kamers te pompen. Waar bij de met gas gevulde ruimte groter maar ook dus kleiner wordt. De vloei stof wordt door middel van de sipho in en uit het bloed gepompt. En het kalktuitje werkt als een soort lampepit. Die in contact met het membraan van de sipho vloeistof aan zuigt. De uitgestorven ammonieten hadden ook een sipho en gebruikten deze waarschijnlijk op dezelfde manier.
De zeekat
De zeekat (Sepia) heeft een gereduceerde maar ook inwendige schelp aan de rug zijde. Maar ook bijvoorbeeld wordt gebruikt om het drijfvermogen lagedieren te regelen. De schelpen of wel zeeschuim spoelen regel matig op het strand aan en men ziet ze vaak in vogel kooien hangen. Ze zijn schildvormig en bijna even lang als het lichaam van de zeekat en hebben een hoornige rand. Het grootste deel bestaat echter uit kalk en de honingraatvormige kamertjes zijn met vloeistof gevuld. Onder de schelp bevindt zich een membraan.
Waar door vloeistof in maar ook uit de schelp kan worden gepompt. Zo dat het soortelijk gewicht kan worden gewijzigd. Er zijn aanwijzingen die erop duiden dat dit proces met de dagelijkse activiteiten van de zeekat samen hangt. Over dag is hij licht en zwemt hij in hogere lagen om zich met krabben en garnalen te voeden en ’s nachts zinkt hij naar de bodem.
Andere lage dieren
Die hun skelet gebruiken om hun drijfvermogen lagedieren te regelen zijn de bezaantjes ( Vefella spirans) en hun verwanten. Deze zien eruit als een kwal. Maar eigenlijk zijn het poliepenkolonies die hangen aan een plat maar hoornachtig met gas gevuld drijf orgaan. Met vooral een omhoogstekend zeiltje eraan. In warme wateren zijn ze algemeen. Het zeiltje zorgt er voor dat het diertje door de wind kan worden voort gedreven. Het staat diagonaal of wel van links naar rechts of van rechts naar links op de drijf blaas.
Onder de nakomelingen
De van een enkele kolonie komen beide variaties voor zo dat ze in verschillende richtingen van de ouder kunnen weg drijven. De kleine kreeftjes die in het plankton van de wereldzeeën voor komen hebben ook allerlei manieren ontwikkeld om te blijven zweven. Vaak hebben ze een afgeplat lichaam met lange geveerde uitsteeksels aan poten en staart. en ook bijvoorbeeld de zoëalarve van de porseleinkrab ( Porcellana platychefes) heeft een enorm hoorn vorming uitsteeksel aan de kop.
De plankton en kreeftjes uit de tropen moeten meer en grotere uitsteeksels hebben dan die in koudere wateren. Omdat de viscositeit van warm water minder is en ze daar door sneller zinken. Het drijfvermogen lagedieren kan ook worden vergroot door het op hopen van vet wat lichter is dan water. En ionen met een lage dichtheid bijvoorbeeld ammonium-ionen. Het ammonium-ion is zo veel lichter dan natrium. Dat in het zee water voor komt. Dat zeedieren daar door een opwaartse kracht onder vinden. Sommige pijlinktvissen hebben een met ammoniumchloride gevulde zak om beter te blijven drijven.
Groei en vervelling
Koralen zitten als het ware boven op hun skelet en kunnen hier gemakkelijk kalk aan toevoegen. Maar hoe gaat het bij dieren die in hun skelet zitten opgesloten? Dieren met een in kamers verdeelde schelp. Zo als radiolariën en nautilus achtigen lage dieren. Die als gevolg bouwen eveneens ze groter worden er gewoon een nieuw kamertje bij en sluiten de oude kamer af. Slakken maken nieuwe windingen met een grotere door snede. En in de kleinere blijft alleen de zachte maar vooral de vervorm bare darmklier achter.
De groei kamers
Twee kleppig en beginnen met twee kleine schelpjes. Die naar mate de mantel van een huid plooi aan de randen groeit wordt nieuw schelp materiaal af gezet. Waar door de karakteristieke groei lijnen ontstaan. Bij gelede wormen bestaat de opperhuid uit een netwerk van collage en vezels. Die waarschijnlijk uit trekken tijdens de groei. Bij de ronde wormen en geleedpotigen dieren.
Het bezaantje met zijn platte hoornige die met gas gevulde drijf blaas. Waar aan een groot aantal poliepen zijn bevestigd. De drijfblaas draagt een drie hoekig zeiltje. Zo dat dit vreemde organisme over het zeeoppervlak kan worden voort geblazen. Het moeten echter met tussen pozen vervellen. Een rondworm vervelt vier keer tijdens zijn leven. Maar de geleedpotigen vele keren meer.
De insecten huid
Insecten vervellen gewoonlijk niet meer als ze volwassen zijn. Maar enkele primitieve vormen. Zo als de zilvervisjes die doen dit wel. Tijdens de vervelling produceren speciale huid klieren een stof waar door de binnenste laag van de oude huid wordt verteerd. Zo dat tussen deze ook de zich er onder ontwikkelende voor een nieuwe huid een ruimte ontstaat. Als de nieuwe huid klaar is dan barst de oude open. En komt het insect in een heel nieuw jasje naar buiten. Eerst is dit zacht en ook rimpelig en kleurloos. Maar algauw trekt het glad door dat het insect zich vol met lucht pompt. En wordt het door het contact met de buiten lucht donkerbruin.
Het proces van de huid lagedieren
Het vervellingsproces wordt hormonaal geregeld. Maar de eigenlijke prikkel wordt mogelijk geleverd door een bepaalde voeding toe stand. Bij de bloed zuigend de kever (Rhodnius). Bijvoorbeeld voedt elk juveniel stadium zich éénmaal met bloed. Hier door zwelt het achterlijf op. Terwijl waar na druk receptoren in de wanden een boodschap naar de hersenen zenden. En zo bepaalde hersencellen een stof gaan afscheiden. Dit heet bovendien neurosecretie.
Deze stof wordt via het bloed naar de thorax klieren gevoerd. Waar op dus het hormoon ecdyson gaan afscheiden. Bij de zijde rups heeft men dit in kristallijne vorm weten te isoleren. Ecdyson stimuleert de groei en ook deling van de huid cellen. Die dan een nieuwe huid vormen.
De huid drijfvermogen lagedieren
Soms blijft bovendien de oude huid als een soort uitwendige bescherming gehandhaafd. Dit komt bij vele insecten voor zo als bijvoorbeeld vlinders voor bij de vorming van de pop. En het is regel bij de parasitaire draadwormen. Maar de oude huid uit droging tegen gaat. Voor de heremietkrab met zijn kwetsbare achterlijf is het vervellen een riskante zaak. Als de jonge krab groter wordt. Moet hij dus een grotere schelp op zoeken. Als regel vinden we aan de kust alleen jonge heremietkrabben.
Deze bewonen kleine wulken maar ook de andere schelpen. De grotere exemplaren leven verder uit de kust in grotere huisjes. Om hun veiligheid te vergroten plukken heremietkrabben. Dus soms een zeeanemonen maar ook planten die als bescherming op hun huisje. Een soort blijft ook als deze te klein geworden is. Op die manier in zijn schelp. Maar bedekt zich met de anemoon Adamsia. Die zijn voet helemaal om de krab heen slaat. Dit is een heel bijzondere vorm van samen leven. Want men treft Adamsia nooit alleen aan.